Scherm, Kenmerken – RIDGID NaviTrack II User Manual
Page 91

NaviTrack® II
5
Scherm
Figure 4 : Elementen van het scherm
(standaardweergave, leidingtraceermodus)
Kenmerken
Een beginnend plaatsbepaler kan net zo gemakkelijk met de
NaviTrack® II werken als een doorgewinterd plaatsbepaler.
Hoewel de NaviTrack® II een aantal geavanceerde functies
bevat om de meest complexe plaatsbepalingen gemakkelijker
te maken, kunnen veel van zijn functies worden uitgeschakeld
of verborgen om het scherm eenvoudiger en duidelijker te
maken bij het uitvoeren van eenvoudige plaatsbepalingen in
ongecompliceerde situaties.
Basiskenmerken
De “basiskenmerken” van de NaviTrack® II worden standaard
ingeschakeld. Ze kunnen gemakkelijk worden aangepast aan
de wensen en behoeften van de gebruiker.
Het standaardscherm bevat de volgende informatie:
•
Hoek – hoek met centrum van het veld wordt grafisch
weergegeven; numerieke waarde weergegeven onder de
tekening.
•
Batterijniveau – Geeft het batterijladingsniveau
weer.
•
Signaalsterkte – Sterkte van het signaal gedetecteerd
door de onderste alzijdig (3D) gerichte antenne.
•
Diepte/afstand – Geeft de diepte weer wanneer de
ontvanger precies boven de signaalbron de grond raakt.
Geeft afstand weer wanneer de antennemast op een
andere manier naar de signaalbron wordt gericht.
Standaardinstelling is voet/inches.
•
Modus – Pictogram voor sondemodus
, leiding-
traceringsmodus,
, of stroommodus
(passieve
tracering).
•
Frequentie – Toont heersende frequentie-instelling in
Hertz of kiloHertz.
•
Nabijheidssignaal – Numerieke indicatie om aan te
geven hoe dicht de signaalbron zich bij de plaatsbepaler
bevindt. Toont een waarde tussen 1 en 999.
•
Signaaltracering bovenste antenne – lijn toont
de klaarblijkelijke richting van het veld zoals gedetecteerd
door de bovenste antenne.
•
Signaaltracering onderste antenne – lijn toont
de klaarblijkelijke richting van het veld zoals gedetecteerd
door de onderste antenne.
•
+ Kaartmidden – toont waar de ontvanger/plaatsbepaler
zich bevindt in relatie tot de kaartweergave.
Standaardfrequenties
De frequenties die worden geactiveerd in de standaard-
instelling kunnen cyclisch worden overlopen tijdens het
plaatsbepalen door herhaaldelijk op de Frequentie-toets te
drukken. Standaardfrequenties zijn onder meer:
Sonde
•
512 Hz
Leidingtracering
•
128 Hz
•
1 kHz
•
8 kHz
•
33 kHz
•
262 kHz
Stroom (passieve tracering)
•
50/60 Hz
Het gebruik van deze functies wordt beschreven in de hoofd-
stukken Leidingtracering, Sondelokalisering en Passieve Trace-
ring.
Nabijheidssignaal
Modusfrequentie
Diepte/afstand
2D horizontale-hoekindicator
Numerieke horizontale-hoekindicator
Batterijniveau
Signaalsterkte
Nabijheids-
signaal
frequentie
Diepte/afstand
2D horizontale-
hoekindicator
Numerieke
horizontale-
hoekindicator
Batterijniveau
Signaalsterkte
Modus