beautypg.com

Flitssynchronisatie – Metz MECABLITZ 58 AF-1 digital Nikon User Manual

Page 83

background image

83

ń

Bij gezwenkte hoofdreflector wordt de aanduiding van het richtgetal niet
aangegeven!

17. Geheugen voor de meetwaarden van de

flitsbelichting

Sommige camera’s uit groep E (zie Tabel 1) beschikken over een geheugen voor

de meetwaarden van de flitsbelichting (FV-geheugen). Dit wordt door de flitser

in de i-TTL flitsfunctie ondersteund. Daarmee kan voorafgaand aan de eigenlij-

ke belichting reeds de dosering van de flitsbelichting voor de eerstvolgende

opname worden vastgelegd. Dit is vooral dan zinvol als de flitsbelichting op

een bepaald onderwerpsdetail afgestemd moet worden, dat niet persé identiek

aan het hoofdonderwerp hoeft te zijn.
Het activeren van deze functie vindt op de camera plaats in een individuele

functie. Richt het meetveld van de AF-sensor in de camera op de onderwerpsu-

itsnede waar de flitsbelichting op afgestemd moet worden en stel scherp. Door

de AE-L / AF-L knop op de camera te bedienen (de naam varieert van camera

tot camera) zendt de flitser een testflits uit. In de zoeker van de camera vindt

een aanduiding plaats van de opgeslagen meetwaarde, bijv. ‘EL’. Met behulp

van het gereflecteerde licht van de testflits legt de camera het lichtvermogen vast

waarmee de volgende opname gemaakt moet worden. Op het eigenlijk hoof-

donderwerp kan dan met het meetveld van de AF-sensor in de camera worden

scherpgesteld. Bij het drukken op de ontspanknop van de camera wordt de

opname dan met de aldus vooraf bepaalde hoeveelheid flitslicht gemaakt!

Nadere details met betrekking tot de instelling en uitvoering vindt u in
de gebruiksaanwijzing van uw camera!

18. Flitssynchronisatie

18.1 Normale synchronisatie

Bij de normale synchronisatie wordt de flits aan het begin van de belichting ont-

stoken (synchronisatie bij het opengaan van de sluiter). De normale synchroni-

satie is de standaardfunctie die dan ook door alle camera’s wordt ondersteund.

Voor de meeste flitsopnamen is dit de meest geschikte synchronisatie. De

camera wordt, afhankelijk van de er op ingestelde functie naar de flitssynchro-

nisatietijd omgeschakeld. Gebruikelijk zijn tijden tussen 1/30 s. en 1/125 s.

(zie de gebruiksaanwijzing van uw camera). Op de flitser hoeft voor deze func-

tie niets voor te worden ingesteld en vindt er ook geen aanduiding plaats.

18.2 Synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter (REAR-functie)

Sommige camera’s bieden de mogelijkheid de flits te synchroniseren bij het

dichtgaan van de sluiter (REAR-functie). Daarbij wordt de flits pas aan het einde

van de belichting ontstoken. Daarbij wordt de flits aan het einde van de belich-

tingstijd ontstoken, onmiddellijk vóór de sluiter begint dicht te gaan. Dit is voo-

ral een voordeel bij opnamen met langere belichtingstijden (langer dan bijv.

1/30 seconde) en bewegende onderwerpen met een eigen lichtbron, omdat

dan de bewegende
lichtbronnen een lichtstaart achter zich laten, in plaats van dat deze zich vóór

het onderwerp opbouwt. Met het synchroniseren bij het dichtgaan van de sluiter

krijgt u bij bewegende lichtbronnen een ‘natuurlijker’ van de opnamesituatie!

Afhankelijk van de erop ingestelde functie stelt de camera langere belichtingstij-

den dan zijn flitssynchronisatietijd in.
Bij sommige camera’s is in bepaalde functies (bijv. bepaalde Vari-, c.q. onder-

werpsprogramma’s of bij Red-Eye-Reduction) de REAR-functie niet mogelijk. De

REAR-functie kan dan niet worden gekozen, c.q. de REAR-functie wordt auto-

matisch gedeactiveerd of gewoon niet uitgevoerd. Zie hiervoor de gebruiksaan-

wijzing van uw camera.

Bij camera’s uit de groepen A, C, D en E moet ede instelling op de
camera plaatsvinden (zie de gebruiksaanwijzing van uw camera)!
Gebruik bij lange belichtingstijden een statief om bewegen van de
camera tijdens het opnemen te vermijden!

18.3 Synchronisatie bij lange belichtingstijden (SLOW)

Met een lange belichtingstijd (SLOW) komt bij schemerlicht de achtergrond

beter uit. Dit wordt bereikt doordat de camera de belichtingstijd automatisch

daaraan aanpast. De camera stuurt dan belichtingstijden die langer zijn dan de

flitssynchronisatietijd aan (bijv. belichtingstijden tot 30 s.). Bij enkele camera’s

wordt de synchronisatie bij lange belichtingstijden in bepaalde camerapro-