beautypg.com

Metz MECABLITZ 58 AF-2 digital Nikon User Manual

Page 99

background image

99

ń

10.3 Indirect flitsen met de hulpreflector

Bij gezwenkte hoofdreflector ቨ kan als extra voor frontale opheldering van het

onderwerp de hulpreflector ቪ via het menu ‘Select’ worden geactiveerd.
Het gebruiken van de hulpreflector ቪ is in principe alleen zinvol en mogelijk als

de hoofdreflector ቨ gezwenkt is. Als de hoofdreflector niet gezwenkt is, wordt

de hulpreflector bij de opname niet ontstoken. In het display zal het symbool

dan als aanwijzing daarvoor gaan knipperen.
Bij geactiveerde hulpreflector wordt de flitsenergie verdeeld naar de hoofd- en

de hulpreflector. Bij het flitsen met een deelvermogen kunnen deze waarden iets

afwijken. Is de hoeveelheid licht vanuit de hulpreflector te groot, dan kan deze

via het menu ‘Select’ tot 1/2 worden verminderd (zie 7.8).

De hulpreflector wordt door de functies stroboscoop, instellicht ML en
remote niet ondersteund! De hulpreflector geeft geen licht af, als de
hoofdreflector in zijn normale stand staat of naar beneden gezwenkt
wordt.

10.4 Dichtbijopnamen / macro-opnamen

In het dichtbijbereik en bij macro-opnamen kan door de parallaxfout tussen flit-

ser en objectief aan de onderrand van het beeld het onderwerp afgeschaduwd

worden. Om dit te vermijden kan de hoofdreflector met een hoek van

-7° naar beneden worden gezwenkt. Druk daarvoor op de ontgrendelknop ቯ

van de reflector en zwenk hem naar beneden.

Is de hoofdreflector naar beneden
gezwenkt dan wordt dat in het
display aangegeven met "TILT".

Bij opnamen in het dichtbijbereik moet u er op letten, dat een bepaalde

minimumafstand aangehouden moet worden om overbelichting te vermijden.

De minimale flitsafstand bedraagt ong. 10% van de in het LC-display
aangegeven reikwijdte. Let er ook op, dat bij dichtbijopnamen het flits-
licht niet door het objectief afgeschermd wordt!

10.5 Met de hand in te stellen correcties op de flitsbelichting

De belichtingsautomaat van de flitser en van de meeste camera’s is afgestemd

op een reflectiegraad van 25% (gemiddelde reflectiegraad van flitsonderwer-

pen). Een donkere achtergrond die veel licht absorbeert of een lichte achter-

grond (bijv. bij tegenlichtopnamen) of een die sterk reflecteert kan tot over- c.q.

onderbelichting van het onderwerp leiden.
Om bovengenoemd effect te compenseren kan de flitsbelichting met de hand

via een correctiewaarde aan het onderwerp worden aangepast. De hoogte van

deze correctiewaarde hangt af van het contrast tussen onderwerp en achter-

grond!
Op de flitser kunnen in de TTL-flits- en de automatisch-flitsenfunctie met de hand

correctiewaarden voor de flitsbelichting van -3 EV (diafragmawaarden) tot + 3

EV (diafragmawaarden) instappen van 1/3 stop worden ingesteld.
Veel camera’s hebben een instelmogelijkheden voor de belichtingscorrecties, die

ook bij de TTL-flitsfunctie te gebruiken zijn.
Donker onderwerp tegen een lichte achtergrond:
Positieve correctiewaarde (ongeveer -1 tot +2 diafragmawaarden EV).
Licht onderwerp tegen een donkere achtergrond:
Negatieve correctiewaarde (ongeveer -1 tot -2 diafragmawaarden EV).
Bij het instellen van een correctiewaarde kan de aanduiding van de reikwijdte

in het display van de flitser veranderen en aan de correctiewaarden worden

aangepast (afhankelijk van het type camera). Instelling: zie 6.4.

Het met de hand corrigeren van de flitsbelichting kan bij de TTL-flitsfunc-
tie alleen dan plaatsvinden, als de camera die functie ook ondersteunt
(zie de gebruiksaanwijzing van uw camera)! Als de camera die functie
niet ondersteunt blijft de ingestelde correctiewaarde buiten werking. Bij
sommige cameramodellen moet de met de hand in te stellen correctie-
waarde op de camera worden ingesteld. In het display van de flitser
wordt dan geen correctiewaarde aangegeven.

F 5.6

TILT 35

12 m

ISO 200

TTL

TILT

709 47 0159.A1 58AF-2 Ni Print 26.07.2010 14:13 Uhr Seite 99