Bondioli&Pavesi 399CEE010_E User Manual
Page 70
70
NL
EENVOUDIGE CARDANKOPPELINGEN
Werk met beperkte hoeken die gelijk zijn aan a1 = a2. Het wordt aangeraden
om voor korte manoeuvres (stuurbewegingen) met hoeken van maximaal 45° te
werken. Schakel de aftakas uit als de hoeken te groot of ongelijk zijn.
HOMOKINETISCHE KOPPELINGEN
Het is aangeraden met de normale of een zo klein mogelijke homokinetische
scharnierhoek te werken. Voor korte manoeuvres (stuurbewegingen) mogen de
hoeken groter zijn, maar niet groter dan 50°, 70° (Homokinetische Koppeling
652) of 80°, afhankelijk van het type homokinetische koppeling. Wanneer de
overbrenging uitgerust is met een homokinetische koppeling aan de tractorzijde en
een eenvoudige cardankoppeling aan de machinezijde, wordt het aangeraden voor
de eenvoudige koppeling niet constant te werken met een hoek groter dan 16° bij
540 min
–1
en 9° bij 1000 min
–1
om een variërende motorsnelheid te vermijden.
Verlicht het werkgebied van de overbrenging tijdens de installatie en bij het
gebruik ervan ‘s nachts of in omstandigheden met slecht zicht.
De frictiekoppelingen kunnen heet worden.
Niet aanraken! Om brand te
voorkomen, al het brandbare materiaal uit de buurt van de frictiekoppeling
houden en aanhoudend slippen van de frictiekoppeling vermijden.
INSTALLATIE
Alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd
met de gepaste beschermingen.
Het tractorsymbooltje op de bescherming geeft de tractorzijde van de
overbrenging aan. Een eventuele draaimomentbegrenzer of vrijwiel moet
steeds aan de zijde van de aangekoppelde machine geïnstalleerd worden.
Alvorens met het werk te beginnen dient men na te gaan of de
cardanoverbrenging op de juiste wijze aan de tractor en aan de machine is
bevestigd. Controleer of eventuele bevestigingsbouten goed vastzitten.
Maak de veiligheidskettingen vast. Men verkrijgt de beste werkomstandigheden
wanneer de ketting loodrecht tegenover de overbrenging bevestigd is. Regel
de lengte van de kettingen zodanig dat het scharnieren van de overbrenging onder
alle werk-, transport- en manoeuvreeromstandigheden mogelijk is. Zorg ervoor dat
de kettingen niet te los hangen zodat ze rond de overbrenging gaan draaien.
Als de lengte van de ketting niet goed is afgesteld en er te veel spanning op
komt te staan, bijvoorbeeld tijdens manoeuvres van de machine, gaat de
“S”-verbindingshaak open en raakt de ketting los van de bescherming.
In dat geval moet de ketting vervangen worden.
De “S”-haak van de nieuwe ketting moet door het oog van de basistrechter
gehaald worden en moet gesloten worden, om te voorkomen dat hij losschiet, met
behoud van de ronding.
Als de lengte van de ketting met het mechaniek om deze los te koppelen
van de basistrechter niet goed is afgesteld en er te veel spanning op komt te
staan, bijvoorbeeld tijdens manoeuvres van de machine, schiet de veerhaak uit het
bevestigingsoog en raakt de ketting los van de bescherming.
In dat geval kan de ketting weer makkelijk worden bevestigd, zoals weergegeven
in de volgende procedure.
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21