Enerpac VM43 User Manual
Page 27
![background image](/manuals/558470/27/background.png)
27
5.0 WERKING
1. Druk de “omhoog”-pijlknop op de
afstandsbediening in om de last vooruit te
verplaatsen.
2.
Haal uw vinger van de afstandsbediening af om
de last stationair te houden.
3. Druk de “omlaag”-pijlknop op het
bedieningsstation in om de lading terug te
trekken. (N.B.: de motor moet ingeschakeld
zijn.)
5.1 Instellen van het drukbegrenzingsventiel
De Z-klasse pompen zijn uitgerust met één, door de
gebruiker instelbaar drukbegrenzingsventiel (zie fi guur
1). Dit ventiel kan als volgt worden afgesteld:
Figuur 1
Drukbegrenzingsventiel (DRAAI
DEZE ER NIET UIT)
Borgmoer
Instelschroef
1.
Installeer een manometer op de pomp. Als
het apparaat uitgerust is met een optionele
druktransductor, moet worden geverifi eerd dat
de “DRUK INSTELLEN”- klep hoger ingesteld
staat dan de gewenste instelling van het
drukbegrenzingsventiel, of dat de Automatische
modus Uit staat.
2.
Start de pomp om de olie te laten opwarmen.
3.
Draai de borgmoer van de instelschroef los.
4. Schakel het stuurventiel om systeemdruk
in het systeem op te bouwen. Gebruik een
inbussleutel en draai de stelschroef van
het drukbegrenzingsventiel linksom om de
systeemdruk te verlagen en rechtsom om de
systeemdruk te verhogen.
N.B.: Om een nauwkeurige drukinstelling
te verkrijgen moet de druk tot op een punt
beneden de uiteindelijke instelling worden
verlaagd, en daarna geleidelijk worden
verhoogd totdat de uiteindelijke drukinstelling
bereikt is.
5.
Draai de borgmoer na het instellen van de
gewenste druk vast.
6.
Schakel het stuurventiel in de neutrale stand en
laat de systeemdruk teruglopen naar 0 bar.
7. Controleer de uiteindelijke drukinstelling
opnieuw door het stuurventiel te schakelen te
bewegen en het systeem onder druk te zetten.
6.0 PROBLEEMOPLOSSING
1. Als er geen druk in het systeem wordt
opgebouwd, moet het drukvergrenzingsventiel
op de pomp op de juiste instelling worden
gecontroleerd (zie het pompreparatieblad).
Controleer alle slangaansluitingen en draai ze
zonodig vast. Als het probleem hierdoor niet
opgelost is, moeten de cilinder en slangen van
de klep worden verwijderd. Zet vervolgens een
700 bar manometer rechtstreeks in kleppoort
“A” en zet de klep op Vooruit. Als er geen druk
kan worden ontwikkeld, moet het apparaat
naar het dichtstbijzijnde erkende ENERPAC
Servicecentrum worden gebracht. As er wel
druk wordt ontwikkeld schuilt het probleem in
de cilinder, slangen of koppelingen.
2. Raadpleeg
Reparatieonderdelenblad
L2600
voor gedetailleerder "probleemoplossing"-
suggesties.
7.0 ONDERHOUD
1. Controleer alle hydraulische aansluitingen
regelmatig om te verzekeren dat zij goed
vastzitten. Losse of lekke aansluitingen kunnen
onregelmatige werking en/of volledig verlies
van werking tot gevolg hebben. Alle defecte
onderdelen moeten onmiddellijk worden
vervangen of gerepareerd.
2. Controleer het hydraulische oliepeil in uw
systeem regelmatig. Raadpleeg de olie-
vulinstructies voor de volledige gegevens.
3.
Vervang de hydraulische olie ongeveer om de
250-300 uur van bedrijfsvoering. In stoffi ge of
vuile gebieden kan het noodzakelijk zijn om de
olie vaker te vervangen..
8.0 HYDRAULISCH SYSTEEM
1. Houd alle hydraulische onderdelen vrij van vuil, vet,
splinters, enz.
2. Het hydraulische onderdeel moet in gebieden
tewerk worden gesteld die vrij van rommel en
onnodige apparatuur zijn.
3. Controleer uw hydraulisch systeem regelmatig
op mogelijke losse aansluitingen, lekken, enz.
Beschadigde of lekke hydraulische onderdelen
moeten onmiddellijk worden vervangen of
vakkundig worden gerepareerd.
4.
Controleer de hydraulische olie in uw hydraulisch
systeem om de 40 uur van bedrijfsvoering, of
vaker in ongewoon vuile of stoffi ge gebieden.
5.
De olietemperatuur moet op een temperatuur
lager dan 65 °C worden gehouden door middel
van een warmtewisselaar of een andere manier
methodes.
9.0 OPSLAGINSTRUCTIES
Als het apparaat lange tijd (30 dagen of langer) wordt
opgeslagen, moet hij als volgt worden geprepareerd:
1.
Veeg het volledige apparaat schoon.
2. Ontkoppel alle hydraulische en elektrische
leidingen om onvoorziene werking te
voorkomen.
3.
Dek het apparaat af met een soort bedekking.
4.
Opslaan in een schone en droge omgeving die
NIET aan uiterste temperaturen onderhevig is.