Relais instellen, Relais-activeringsopties – Hach-Lange HACH 5500 sc SiO2 Operations User Manual
Page 129

Optie
Omschrijving
DERIVATIVE
Stelt een afstelwaarde in voor vacillatie van het proces.
Bij de meeste toepassingen is regeling mogelijk zonder
gebruik te maken van de afgeleide instelling.
TRANSITIETIJD
Stelt de waarde in om de PID-regeling gedurende een
geselecteerde tijdsperiode te stoppen wanneer het
monster van de regelpomp naar de meetsensor gaat.
5. Selecteer SET FUNCTION>LOGARITMISCH (FUNCTIE
INSTELLEN>LOGARITMISCH) en selecteer vervolgens de van
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Beschrijving
50% WAARDE
INSTELLEN
Stelt de waarde in die overeenkomst met 50% van
het procesvariabelenbereik.
20mA INSTELLEN
Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van het
procesvariabelenbereik in.
6. Selecteer SET FUNCTION>BILINEAIR (FUNCTIE
INSTELLEN>BILINEAIR) en selecteer vervolgens de van toepassing
zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Omschrijving
0/4mA INSTELL.
Stelt het lage eindpunt van het
procesvariabelenbereik in.
20mA INSTELLEN
Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van
het procesvariabelenbereik in.
KNIEPUNTWAARDE
INSTELL.
Stelt de waarde in waarbij het
procesvariabelenbereik wordt opgesplitst in
een ander lineair segment.
KNIEPUNTSTROOM
INSTELL.
Stelt de stroomwaarde in op de waarde van
het kniepunt.
Relais instellen
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
UITGANGEN>RELAY SETUP (INSTELLINGEN RELAIS).
2. Selecteer het relais.
3. Selecteer een optie.
Optie
Omschrijving
ACTIVATION
De opties in de menulijst veranderen afhankelijk van de
geselecteerde functie. Raadpleeg
op pagina 129 voor meer informatie.
KIES
Selecteert de uitgang. Opties: geen (als het relais niet is
geconfigureerd), de analysernaam of berekening (als er
een berekeningsformule is geconfigureerd). Raadpleeg
op pagina 127.
SET
FUNCTION
Selecteert een functie. ALARM – het relais start wanneer
de bovenste of onderste alarmwaarde wordt geactiveerd.
FEEDER CONTROL (VOEDINGSREGELING) – het relais
geeft aan of een proceswaarde hoger is dan of daalt tot
onder een instelwaarde. EVENT CONTROL
(GEBEURTENISSENREGELING) – het relais schakelt in
en uit als een proceswaarde een bovenste of onderste
limiet bereikt. ROOSTER – het relais wisselt op bepaalde
tijden, onafhankelijk van enige proceswaarde. WARNING
(WAARSCHUWING) – het relais geeft waarschuwingen en
foutcondities in sensoren weer.
SET
TRANSFER
Selecteert actief of niet actief.
FAIL SAFE
Selecteert ja of nee.
Relais-activeringsopties
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
UITGANGEN>RELAY SETUP (INSTELLINGEN RELAIS).
2. Selecteer het desbetreffende relais.
Nederlands 129