4–20ma-activeringsopties, De geselecteerde functie. raadpleeg, 4–20ma – Hach-Lange HACH 5500 sc SiO2 Operations User Manual
Page 128: Activeringsopties
Optie
Omschrijving
KIES
Selecteer de uitgang. Opties: geen als de uitgang
niet is geconfigureerd, de analysernaam of
berekening als er een berekeningsformule is
geconfigureerd. Raadpleeg
op pagina 127.
PARAMETERKEUZE Selecteer in de lijst het meetkanaal.
SET FUNCTION
Selecteer een functie. Overige opties verschillen
afhankelijk van de gekozen functie. LINEAR
CONTROL (LINEAIRE REGELING) – het signaal is
lineair afhankelijk van de proceswaarde. PID
CONTROL (PID-REGELING) – het signaal
functioneert als een PID-controller (proportioneel,
integraal of afgeleid). LOGARITMISCH – het signaal
wordt logaritmisch weergegeven binnen het
procesvariabelenbereik. BILINEAIR – het signaal
wordt als twee lineaire segmenten weergegeven
binnen het procesvariabelenbereik.
SET TRANSFER
Als TRANSFER (OVERDRACHT) is of wordt
geselecteerd als de ERROR HOLD MODE (HOLD-
MODUS VOOR FOUTEN), selecteer dan SET
TRANSFER (OVERDRACHT INSTELLEN) en voer
de overdrachtwaarde in. Bereik: 3,0 tot 23,0 mA
(standaard = 4.000). Raadpleeg
SET FILTER
Voer de filterwaarde in. Dit is een tijdsgemiddelde
filterwaarde van 0 tot 120 seconden (standaard = 0).
SCALE 0mA/4mA
Selecteer de schaal (0-20 mA of 4-20 mA).
4–20mA-activeringsopties
1. Selecteer INSTELLINGEN SYSTEEM>INSTELLINGEN
UITGANGEN>INSTELLINGEN 4-20mA.
2. Selecteer de beschikbare UITGANG.
3. Selecteer SET FUNCTION>LINEAR CONTROL (FUNCTIE
INSTELLEN>LINEAIRE REGELING) en selecteer vervolgens de van
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Omschrijving
0/4mA INSTELL.
Stelt het lage eindpunt van het procesvariabelenbereik
in.
20mA INSTELLEN Stelt het hoge eindpunt (bovenste waarde) van het
procesvariabelenbereik in.
4. Selecteer SET FUNCTION>PID CONTROL (FUNCTIE
INSTELLEN>PID-REGELING) en selecteer vervolgens de van
toepassing zijnde opties in het menu ACTIVATION (ACTIVERING).
Optie
Omschrijving
SET MODE
AUTO (AUTOMATISCH) – het signaal wordt automatisch
geregeld door de algoritme wanneer de analyser
gebruikmaakt van proportionele, integrale en afgeleide
ingangen.
MANUAL (HANDMATIG) – het signaal wordt geregeld
door de gebruiker. Om het signaal handmatig te wijzigen,
verandert u de %-waarde in MANUAL OUTPUT
(HANDMATIGE UITGANG).
PHASE
Selecteert het signaalresultaat wanneer zich
proceswijzigingen voordoen.
DIRECT – signaal wordt verhoogd naarmate het proces
toeneemt.
REVERSE (OMGEKEERD) – signaal wordt verhoogd
naarmate het proces afneemt.
INST. SETPOINT Stelt de waarde voor een regelpunt in het proces in.
PROP BAND
Stelt de waarde in voor het verschil tussen het gemeten
signaal en de vereiste instelwaarde.
INTEGRAL
Stelt de tijdsperiode in tussen het inspuitpunt van het
reagens en het contact met het meetapparaat.
128 Nederlands