Metz MECABLITZ 54 AF-1 Minolta User Manual
Page 44
44
ń
4.6.2 Synchronisatie bij het dichtgaan van de sluiter (REAR-functie) (afb. 8)
Sommige camera’s bieden de mogelijkheid tot synchronisatie op een moment
vlak vóórdat de sluiter begint dicht te gaan (REAR-functie). Daarbij wordt de
flits pas afgevuurd aan het einde van de belichtingstijd. Dit is vooral bij be-
lichtingen met lange belichtingstijden (langer dan 1/30 seconde) en bewe-
gende onderwerpen die een eigen lichtbron met zich voeren een voordeel,
omdat deze dan een ’lichtstaart’ achter zich aan trekken in plaats van - zoals
bij de normale synchronisatie bij het opengaan van de sluiter - voor zich
opbouwen. Bij het synchroniseren op het moment van dichtgaan van de slui-
ter krijgt u een meer ’natuurlijke’ weergave van de opnamesituatie! Afhan-
kelijk van de op de camera ingestelde functie stuurt deze langere belichtings-
tijd dan zijn flitssynchronisatie aan.
De REAR-functie moet op de camera worden ingesteld (zie de ge-
bruiksaanwijzing van de camera ). Op de flitser verschijnt voor deze
functie geen aanduiding.
4.6.3 Synchronisatie met lange belichtingstijden / SLOW
Sommige camera’s bieden in bepaalde functies de mogelijkheid tot flitsopna-
men in combinatie met een lange belichtingstijd. In deze functie hebt u de
mogelijkheid om in schemerlicht of bij avond de achtergrond van de opname
beter in beeld te krijgen. Dit wordt bereikt door belichtingstijden die aange-
past zijn aan de lage omgevingshelderheid. Daarbij wordt door de camera
automatisch een belichtingstijd gekozen, die langer is dan z’n flitssynchroni-
satietijd. Bij sommige camera’s wordt de synchronisatie met lange belich-
tingstijden in bepaalde cameraprogramma+s (bijv. bij diafragmavoorkeuze
’Av’, nachtopnameprogramma enz.) automatisch geactiveerd (zie de ge-
bruiksaanwijzing van uw camera). Op de flitser hoeft u voor deze functie
niets in te stellen en vindt er ook geen aanduiding plaats.
Gebruik bij lange belichtingen een statief om bewegen van de camera
tijdens het opnemen te voorkomen!
☞
☞
5. Flitser- en camerafuncties
5.1 De flitsklaar-aanduiding
Zodra de condensator in de flitser opgeladen is, licht op de flitser de flits-
klaar-aanduiding op en geeft daarmee aan, dat de flitser gereed is. Dat
betekent, dat bij de eerstvolgende opname flitslicht gebruikt zal worden. Het
signaal dat de flitser opgeladen is wordt ook doorgegeven naar de camera
en zorgt er daar voor dat ook in de zoeker van de camera het betreffende
symbool verschijnt (zie 5.3).
Als u een opname maakt, voordat in de zoeker van de camera het flitssym-
bool te zien is, wordt er geen flits ontstoken en wordt de opname te krap
belicht, ook al werd de camera reeds naar zijn flitssynchronisatietijd omge-
schakeld (zie 5.2).
5.2 Automatische omschakeling naar de flitssynchronisatietijd
Afhankelijk van het type camera en de erop ingestelde functie wordt, zodra
de flitser is opgeladen, naar de flitssynchronisatietijd omgeschakeld (zie de
gebruiksaanwijzing van de camera).
Kortere tijden dan de flitssynchronisatietijd van de camera kunnen niet wor-
den ingesteld, c.q. worden naar de flitssynchronisatietijd van de camera
omgeschakeld.
Sommige camera beschikken over een synchronisatiebereik, bijv. van
1/30 s. tot 1/125 s. (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
Welke synchronisatietijd de camera dan gaat gebruiken, hangt af van
de op de camera ingestelde functie, de omgevingshelderheid en de
gebruikte brandpuntsafstand van het objectief.
Langere belichtingstijden dan de flitssynchronisatietijd kunnen, afhankelijk
van de op de camera ingestelde functie en gekozen flitssynchronisatie (zie
ook 4.6.2 en 4.6.3) worden gebruikt.
Met de camera’s Dimage 5, 7 en 7i vindt er geen automatische omschake-
ling naar een flitssynchronisatietijd plaats. Bij deze camera’s kan met elke
belichtingstijd worden geflitst. Als u het volle vermogen van de flitser nodig
heeft, kunt u het beste geen kortere belichtingstijd dan 1/125 s. kiezen.
☞
54 AF-1 M 03.08.2004 10:53 Uhr Seite 44