beautypg.com

Bouwserie tvs, Elektrische aansluiting, Inbedrijfstelling – Xylem TVS User Manual

Page 64: Inbouw-, bedrijfs- en onderhoudshandleiding, 1 elektrische apparatuur, 2 aansluiten van de kabels

background image

Inbouw-, bedrijfs- en onderhoudshandleiding

Bouwserie TVS


Blz. 56

5. Elektrische aansluiting

De elektrische aansluiting mag alleen door een
bevoegde elektrotechnische vakman worden
uitgevoerd. De in de elektrotechniek geldige
regels en voorschriften, vooral met betrekking
tot de veiligheidsmaatregelen, moeten worden
aangehouden. De voorschriften van de
plaatselijke nationale energiebedrijven moeten
eveneens worden aangehouden.

Het aanklemmen van de stroomtoevoerkabels moet in
overeenstemming met het schakelschema in de
motorbedrijfshandleiding plaatsvinden.

De

voorschriften

van

de

motorbedrijfshandleiding goed aanhouden!

5.1 Elektrische apparatuur

De schakeltoestellen richten zich naar de gekozen
startwijze en naar de besturing van de pompen. Let
erop dat een betrouwbare, snel regaerende
motorbeveiliging wordt ingebouwd die de motor zeker
tegen overbelasting beschermt. Het inbouwen van een
voltmeter en ampèremeter wordt aangeraden om het
starten en de werking te kunnen bewaken.

Schakel- en bewakingsapparatuur beschermd
in een droge, stofvrije ruimte monteren.

5.2 Aansluiten van de kabels

Voor een correcte verbinding resp. een zo laag
mogelijke

overgangsweerstand

mogen

de

leidingeinden niet worden vertind. Overtollige
kabellengte niet in spoelvorm oprollen, aangezien dit
tot ontoelaatbare verwarming als gevolg van inductie
kan leiden.

Sommige motoruitvoeringskabels mogen in
verband met de vereiste koeling alleen
overstroomd

worden

ingezet

-

zie

motorbedrijfshandleiding.

Het op het kabeleinde bevestigde tweede
vermogensplaatje van het aggregaat in de
schakelkast monteren. Hierdoor kunnen de
type-aanduiding en het fabricatienummer van
het aggregaat steeds worden vastgesteld.

6. Inbedrijfstelling

De installatie mag alleen door personeel in
bedrijf worden gesteld dat met de plaatselijke
veiligheidsbepalingen

en

met

deze

bedrijfshandleiding (vooral met de hierin
aangegeven

veiligheidsvoorschriften

en

veiligheidsbepalingen) vertrouwd is.

Eerste inbedrijfstelling

Controleer bij draaistroommotoren de instelling

van de overstroom-triggers.

Nogmaals de isolatiewaarden van de ingebouwde

machine meten om er zeker van te zijn dat de
kabel(s) bij het inbouwen niet beschadigd werd
(werden).

Onderwaterzetting van de pomp controleren

(minimum waterstand), zodat een drooglopen
wordt vermeden.

Bij een lege drukleiding alleen bij gereduceerde

drukschuif

starten,

zodat

het

maximaal

toelaatbare debiet van de pomp niet wordt
overschreden.

Onmiddelijk

na

het

inschakelen

resp.

omschakelen in de loopstand moet de
stroomopname tot op de nominale stroom van de
motor dalen die op het vermogensplaatje staat
aangegeven. De wijzer van de ampèremeter moet
rustig staan.

Controle van de draairichting. Na volledig vullen

van

de

drukleiding

(controle

op

de

manometerkraan)

bij

nagenoeg

gesloten

drukschuif de druk op de manometer aflezen. De
op de manometer afgelezen drukhoogte plus het
geodetische hoogteverschil tussen waterspiegel

en

meetplaats

moet

ongeveer

met

de

opvoerhoogte

volgens

pompkarakteristiek

ongeveer bij het nuldebiet overeenstemmen. Is dit
niet het geval moet de draairichting door het
verwisselen van de twee fasen worden veranderd
en de druk nogmaals worden gecontroleerd.
Motoren die slechts voor één draairichting
geschikt zijn niet lang in de verkeerde draairichting
laten

lopen.

Pompen

met

éénfase-

wisselstroommotoren

lopen

bij

correcte

aansluiting zeker in de juiste draairichting.

Tijdens het proefpompen moet de installatie

permanent bewaakt en de stroomopname en
opvoerhoogte gecontroleerd worden. Bij nieuwe
putten resp. boorgaten met niet-bekende
wateropbrengst is het raadzaam gedurende de
eerste tijd de waterpeilverlaging en het
zandgehalte in het water te controleren. Een te
hoog zandgehalte (meer dan 50 g/m

3

) leidt zeer

snel tot sterke slijtageverschijnselen en een
verminderd vermogen van het aggregaat.

Na een herhaalde meting van de isolatiewaarden

na enkele bedrijfsuren kan de installatie
automatisch worden bedreven. Om vergelijkbare
meetwaarden voor de wikkelingsweerstanden te
verkrijgen: motor vóór het meten tenminste een
uur lang laten afkoelen.

Volgende inbedrijfstelling
Bij elke volgende inbedrijfstelling moet principieel
zoals bij de eerste inbedrijfstelling te werk worden
gegaan. De controle van de isolatiewaarden en de